Dagverhaal 1815

Dagverhaal van mijne reijse naar Vrankrijk,
als vrijwilliger onder de compagnie infanterie Jaagers No. 16.
Voor Vaderland en Konink op den 13 Julij 1815 uit Leeuwarden gemarscheerd

des morgens te 3 uuren.

Inleiding
Nadat Napoleon in februari 1815 van Elba was ontsnapt, bedreigde hij opnieuw ons geliefd vaderland. Samen met mijn kameraden wil ik een daad stellen, we hebben aan onze koning Willem gevraagd of we als compagnie Vrijwillige Jagers naar het slagveld mogen vertrekken. Het duurde erg lang voordat we bericht terug kregen. De Slag bij Waterloo op 18 juni hebben we daardoor helaas niet mee kunnen maken, maar nu kunnen we dan eindelijk afmarcheren: op 13 juli 1815 begint onze reis, we gaan in Noord-Frankrijk de grens bewaken tegen de vijand.

Even voorstellen
Laat ik mezelf eerst even voorstellen. Ik ben Bavius van Hylckama, voluit Bavius Anthonius, geboren op 20 maart 1779 in Leeuwarden en nog vrijgezel. Hiernaast heb ik mijzelf in militair uniform getekend. Mijn ouders zijn Johannes Petrus van Hylckama, kapitein bij de infanterie en Titia Rinia van Nauta. Mijn moeder heeft in 1792 huis 'Beuckenswijk' in Sondel gekocht en daar woont onze familie. Ik heb rechten gestudeerd in Groningen en ben daar in 1808 gepromoveerd. Momenteel werk ik als rechter bij de Rechtbank in Sneek.

Ik heb nog twee broers, Tinco Andringa van Hylckama, roepnaam Tinco, geboren in 1785. Hij heeft zich ook aangemeld bij de Vrijwillige Jagers. Mijn jongste broer is Cornelis Franciscus Frisius Nauta van Hylckama, roepnaam Frisius, geboren in 1791. We zijn heel trots op hem: Frisius is momenteel in Frankrijk, hij heeft meegevochten in de Slag bij Waterloo in het Regiment Dragonders nr. 3 van Sytzama. Hij heeft trouwens in 1813 onder dwang als Garde d'Honneur voor Napoleon moeten vechten in Duitsland. Gelukkig is hij toen veilig teruggekeerd.
We hebben ook nog een oudere zus, Aletta Aurelia. Zij is getrouwd met Jan Hendrik de Carpentier.

Over mijn dagverhaal
In mijn Dagverhaal kun je lezen wat mijn kameraden en ik allemaal hebben beleefd. Ik heb mijn avonturen in een eenvoudig schriftje met een bruin kaft genoteerd. Op de titelpagina heb ik mijzelf getekend in uniform en sjako, met daarop natuurlijk het nummer van onze compagnie, nummer 16.
Mijn Dagverhaal wordt tegenwoordig bewaard bij Tresoar, Fries Historisch en Letterkundig Centrum in Leeuwarden. Het is onderdeel van het familiearchief De Carpentier-Van Hylckama, Toegang 332-05. Het Dagverhaal heeft inventarisnummer 53.

Tekst en uitleg
Omdat ik mij niet gebonden voel aan spellingsregels is mijn tekst ten gerieve van de lezer hier en daar aangepast aan de moderne spelling van 2015. Mijn tekstredacteur heeft om de moderne lezer te plezieren af en toe verklarende voetnoten geplaatst, met name bij de vele personen die ik noem en die de lezer onbekend zullen zijn, en bij bepaalde gebouwen en monumenten die we onderweg bezocht hebben. Ik heb de gewoonte om veel Franse woorden te bezigen, dat is men in mijn tijd nu eenmaal gewoon. Mijn tekstredacteur heeft die cursief gezet en verklaard. Soms heeft ze een paar letters tussen rechte haken geplaatst, dat is dan een aanvulling op mijn tekst, bijvoorbeeld Zwol[le].

13 juli, vertrek uit Leeuwarden naar Heerenveen

Des Morgens met het krieken van den dag te half 3 uren wekte ons reeds de tamboer, met het slaan van de reveille, spoedig was ik aangekleed, dronk staande weg met mijn broeder een kopje koffij hingen onze randsels om, namen het geweer op den schouder, en spoeden ons, na afscheid van onze vriendelijke hospes Buwalda, kastelein in het Hof van Holland[1], genomen te hebben naar de plaats van het appel, dat is te zeggen voor onze capitein zijn woning in de Sint Jacobstraat, Hotel Rameaux[2]. Zeer weinig menschen waaren thans nog op den been, de zoete slaap hield een ieder nog in deszelfs zagte rozen ketenen geboeid gevangen. Na gehouden appel marcheerden wij links uit de flank tot voor het stadshuis, alwaar de brave Generaal Guerin[3] commandant van de provincie Vriesland, (wiens veelvuldige blijken van vriendschap en toe­gene­genheid onze compagnie gedurende deszelfs verblijf in Leeuwarden zo dikwijls had ondervonden) nog voor het laatst eene inspectie over ons corps hield en na het formeren der kring van alle man­schappen een aandoenlijk en treffend afscheid nam en allen een hartelijk vaarwel zeide. Thans wemelde het op de straten van menschen, waaronder wij zeer veel bekenden en goede vrienden aantroffen, die thans ons vaarwel kwamen wenschen. Inderdaad, deze ogenblikken waren plechtig. Van hier gingen wij - na voor den Generaal gedefileerd te hebben - met sectiën afmarcheren door de Sint Jacobstraat recht toe naar de poort. Het Bataillon Landmilitie No. 9 stond reeds gereed om ons tot ‘De Drie Roomers’[4] te geleijden, en het schoone corps musicanten van de Leeuwarder Schut­terij deed ons met hunne muziek uitgeleide buiten de Wirdumer poort en convoijeerden ons mede tot bovengemelden plaats.

Logement de Drie Romers in later tijden (bron: Tresoar)

Verscheide officieren van dit corps als mede onderscheide vrienden verzelden ons een groot eind wegs, eindelijk de Pisane dijk genaderd zijnde, wierd de meenigte der ons volgende minder, en namen verscheide hier afscheid.
Onze weg wierd onder gestadig muziek en het afwisselend zingen van onderscheidene krijgsliedjes, grotelijks veraangenaamd en gekort onder deeze behoort wel melding te worden gemaakt, van het volgende, het geen een onzer heeren corporaals, met name Van der Aa,[5] korte tijd voor ons vertrek op verzoek van enige leden der compagnie had gecomponeerd, en het geen ik hier omdat het wel weerdig is aan de vergetelheid onttrokken te worden zal invlegten.
Zie hier hetzelve:

Krijgslied voor de Jagers

Wijs: Ein freies Leben führen wir

Wel hem die blij naar ’t slagveld gaat Ontaarden die uw pligten weet
waar eer en plicht hem wenken En t zwaard niet gespt op zijde
Die zonder aarzelen of beraad Die al wat heilig is vergeet,
zijn dierste panden agterlaat En eer en deugd met voeten treedt
om ’t land zijn arm te schenken (bis) Om U der rust te wijden

De liefde tot den dierbren grond Weg met U bastaards zonder eer
waar we allen zijn geboren ontwijk het erf der braven
waar eens ons schommelend wiegje stond Bezoedel Neerlands grond niet meer
vereenigt ons in ’t schoonst verbond Kniel weder voor een vreeemden Heer
wie durft die roepstem smoren (bis) als omgekogte Slaaven

Ja broeders! onzer is ras d’eer O broeders! Juichen wij verheugd
voor Vorst en Land te strijden, Dat wij als zij niet denken
En wie ooit schandlijk rugwaards keer: Dat wij de kragten onzer Jeugd
Verachting daal op hem ter neer, gedagtig aan der vadren deugd
En naamloos zij zijn lijden (bis) Aan Land en Koning schenken.

Dan neem, geen onzer schuwt den strijd Wij echte teelt van Friso’s bloed
Die wij vrijwillig kozen Wij voelen ’t wraakvuur zieden
Die ’t vaderland zijn krachten wijd wij straffen Vrankrijks overmoed
Voor Koning en geliefde strijd En eer sneeft heel deez’heldenstoet
Kan nooit lafhartig blozen. Eer wij lafhartig vlieden.

Lafhartigheid, (verfoeilijk woord!)
Is bij ons niet te vinden
Bij hem die deugd en eer vermoordt
De roepstem van zijn plicht versmoordt
Vindt zij alleen haar vrinden.

Dus welgemoed en vrolijk naderden wij ‘De Drie Roomers’, eenen herberg ongeveer twee uuren van Leeuwarden gelegen. Het schone weder bragt veel toe om ons den weg te veraangenamen, hoewel het ijslijk heet was. Hier wierd halt gehouden, de geweren gekoppeld en en een ogenblik rust geno­ten. Elk voorzag zich van het nodige om den marsch met meer opgewektheid naar De Oude Schouw[6] te doen, alwaar de Heer Gouverneur van de Provincie[7] benevens den heren A. de Kempe­naar[8], Descuris[9] en meer andere uitmakende de commissie tot aanmoediging van de Vrijwil­li­ge wapening ons met een heerlijk dejeuné wagteden, waarop alle de ouders of naaste bloedvrienden der heren Jagers geinviteerd waaren.

De Oude Schouw in later tijden (bron: Tresoar)

Na ons dus een half uur alhier te hebben opgehouden, wierd het appel geslagen en ieder rangeerde zich weder in zijne geleederen. Vervolgens wierd de kring geformeerd en de heer majoor W. Heemstra[10] zich met meer andere officieren binnen dezelve begeven hebbende, deed eerstgemelde eenen korte en op de omstandigheden passende aanspraak aan het corps Jaagers, die aller harten zo dit nodig was, nog meer tot heldenmoed moest aanvuren. Dezelver wierd met een 3 maal her­haald geroep van ‘Leve de Koning’ besloten, het geen door het gansche bataillon Landmilitie met het roepen van ‘Leve de brave Friesche Jagers’ wierd gevolgd. Nu opende zich weder de kring en na ons in bataille gerangeerd te hebben, defileerde het gezegde bataillon, met pelotons, ons voorbij en hield vervolgens, de regter vleugel van onze compagnie voorbij gemarcheerd zijnde, aldaar halt en stelde zich weder in orde van bataille.
Nu was het onze beurt, hair dezelfde eer reciproque te bewijsen. Wij marcheerden thans in secties af om te defileren en passeerden vervolgens het bataillon onder het geroep van ‘Leve het brave bataillon Landmilitie’ en namen dus voortmarcherende afscheid van de heren officieren, welkers chef door onzen capitein uit naam van de compagnie zeer plechtig wierd bedankt voor de ons aange­dane eer. Het bataillon nam vervolgens weder den terugmarsch naar Leeuwarden aan.
Te Eernzum[11] een dorp niet ver van De Oude Schouw gekomen zijnde, wierd weder halt gehouden. De schout van gezegde dorp had alles in gereedheid gebragt om ons corps behoorlijk te regaleren; dog wierd door den capitein voor deszelfs vriendelijkheid bedankt dewijl wij onzen tijd nodig hadden en op De Schouw gewagt werden. Wij marcheerden vervolgens weder af en kwamen ongeveer te half 10 uren onder eene gestadige muziek aan gemelde plaats.
Hier wierden wij met de meest mogelijken eer door den bovengemelden heren, aan welkers hoofd zich de gouverneur bevond, ontvangen en vonden eene tafel die van alles rijkelijk voorzien was, wat de appetijt kon opwekken, aangerigt.
Een smakelijk glas wijn deed de vrolijkheid onder de gezamentlijke gasten algemeen heerschen. Verscheidene toasten wierden door een der heren op de gezondheid van den Koning, Koningin, den dapperen Kroonprins van Orange, deszelfs doorluchtigen broeder en verder vorstelijk huis en het vaderland ingsteld. Vervolgens die op de gezondheid van onzen capitein, luitenant en Jagers van de compagnie en meer andere, te veel om te noemen. De Heer Descuries[12] deed als spreker van de commissie eene zeer fraaije en wel gepaste aanspraak aan den Heeren Leeden der compagnie; welke door een derzelve, wierd beantwoord, spoedig was de tijd vervlogen, die aan gulle scherts en vrolijk­heid wierd gewijd en de twee uuren welke wij hier hadden doorgebragt waren als ogen­blik­ken voor­bij gevlogen. De tijd riep ons, om weder onzen marsch te vervolgen.

Na den heer Gouverneur en verdere heeren voor hunlieden vriendelijk onthaal bedankt, en hun vaarwel gezegd te hebben, vervolgde de compagnie wederom hunne weg naar Z Heerenveen. Het corps musicanten verliet ons hier en nam den terugreijs naar Leeuwarden aan.
Dewijl ik hier mijne ouders, broeder en zuster[13] alle ogenblikken was verwagtende, en reeds van verre het schip, waarin zij zich bevonden, zag aankomen verzogten mijn broeder en ik den capitein om verlof van hier te mogen blijven, en de compagnie des avonds op Het Veen[14] te rejoingueren, het geen ons wierd vergund.
Het duurde niet lang of ik had het geluk mijne geliefde ouders, mijn zwager De Carpentier, benevens mijnheer en mevrouw Marchant[15] van Utrecht, welke bij ons gelogeerd waaren, te ontmoeten. Mijn zuster had te zeer tegen de reis opgezien, dewijl zij zich sedert enige tijd niet wel bevond, en nam door eene brief een waarlijk treffend afscheid van ons. Zeer aangenaam was het ons nog een paar uurtjes in het gezelschap van mijne geliefde ouders te mogen doorbrengen. Hoezeer dit afscheid op nieuws aan weerskanten de aandoeningen wederom verlevendigde, en ik waarlijk mij zelven moest verbreken om die goede ouders niet alte zeer te vertederen. Eindelijk het uur van scheiden geko­men zijnde nam ik alle nutteloze aandoeningen voor te komen. Een zeer spoedig afscheid van mijne lieve moeder, mijn beste vader vergezelde ons tot buiten de deur. Nog eens lag ik aan zijn hart, knelden den mij dierbaren hand in de mijne en nam afscheid. ‘God’, dagt ik, ‘mogelijk voor altoos’, want wat konde er niet in dien tijd gebeuren. Thans was ik waarlijk blijde weder in de ruime lugt te zijn en dat nu eindelijk het afscheid nemen een einde had genomen, vooral van zulke tedere betrekkingen. Ik kon in waarheid zeggen dat ik reeds verlangde buiten Vrieslands territoir te zijn. Wij wandelden al zo zoetjes voort tot Akkrum alwaar wij een moment in de herberg stil hielden, en hier vonden wij de heren Witteveen[16] en Stern, wiens broeders ook onder de compagnie dienden en die ook plan hadden naar het Heerenveen te wandelen, om zo door nog vaarwel te zeggen, na hier een kopje Thee gedronken te hebben gingen wij gezamentlijk den weg naar gemelde plaats aanne­men. Onder weg ontmoeteden wij Antoon Rinia[17], mijn neef, welke zijn broeder derwaards gebrogt had, en thans weder terug reed. Digter bij het Heerenveen genaderd zijnde, ontmoeteden wij Tante Hylckama[18] en Nigt Visser[19] met de wagen. Na ook van deesen een hartelijk afscheid genomen te hebben, kwamen wij zo te half 8 uur op het Heerenveen en hoorden van onze cameraden dat de compagnie plechtig door de Landstorm met muziek was ingehaald. Ik begaf mij voords naar het huis van de heer Scheltinga20 alwaar de capitein gelogeerd was ten einde naar mijn randzel te vernemen, dewijl dezelve met de bagage wagen vooruitgereden was.

Eindelijk dezelve gevonden hebbende, ging ik mijn compliment bij bovengemelde Meneer en Mevrouw afleggen alwaar ik ook Mevr. Viersen21 van [Oude]Schoot vond, die zo vriendelijk was mijn broeder en mij dien nagt te logeeren te vragen. Na hier een kopje thee gedronken en de muziek die alhier voor het huis van den heer Scheltinga gemaakt wierd, enige tijd aangehoord te hebben, reden wij met de wagen naar [Oude]Schoot, en lieten al ons gereij in de herberg. Hier waren wij zeer goed gelogeerd. Mijnheer kwam ’s avonds zeer laat thuis, zo dat wij dezelve niet voor ’s anderdaags morgen ontmoeteden. Na dezen nagt gerust geslapen te hebben, namen wij weder afscheid van onze vriendelijke gastheer en gastvrouw, die ons allerbeleefdst ontvangen hadden en wierden met de wagen naar het Heerenveen gebragt.

1 J.J. Buwalda was in 1816 koffieschenker en biljardhouder in het 'Hof van Holland' in de St. Jacobstraat, letter G nr. 78, (het tegenwoordige huisnr. 9). Dit huis werd in 1819 verkocht en later samengevoegd met nr. 11, het bekende hotel 'De Feniks'. De Buwalda’s hadden in Hilversum een logement, eveneens genaamd ‘Hof van Holland’.

2 Waarschijnlijk wordt hier bedoeld het huis van Theodorus Rameau , het hoekpand van de Sint Jacobsstraat oz met het Gouverneursplein (H 65). Hij dreef daar tot zijn dood in oktober 1815 een kostschool. Vriendelijke mededeling van Henk Olij.

3 Willem Guerin, overleden Leeuwarden 11 aug. 1816, gehuwd met Wilhelmina Sophia baronesse van Eberstein.

4 Een romer is een drinkglaasje voor kleine sterke alcoholische versnaperingen. De Trije Romers (de Drie Romers) was de herberg die zijn naam gaf aan een gelijknamig buurtschap, een paar honderd meter buiten het dorp Reduzum. Het was in de achttiende en negentiende eeuw een zeer bekende plek in Friesland, gelegen aan de grote postweg van Leeuwarden naar Zwolle en het diende als ‘verversingsplaats’ (wisselplek) voor de paarden van de postkoets. In 1962 is de herberg De Greate Trije Romers afgebroken in verband met het toenemend autoverkeer en de nood­zake­lijke wegverbreding; http://www.reduzum.com/Reduzum/Historie5/Argyfgroep1/Nijs3/Romers-en-Romers.html

5 Christianus Petrus Eliza Robidé van der Aa (Amsterdam 1791 – Oosterbeek 1851) was jurist en schrijver. In 1813 vestigde hij zich in Sneek, in 1814 werd hij secretaris en schout in Lemmer. Hij vormde samen met E.J. Potgieter de eerste redactie van het literaire tijdschrift De Gids.

6 Oude Schouw is een buurtschap tussen Akkrum en Irnsum, gelegen op de driesprong van de Nieuwe Wetering (kanaal richting Sneekermeer) en het riviertje de Boorne, dat van oudsher water van de hoge gronden in de buurt van Bakkeveen via Irnsum naar de Middelzee afvoerde. Dit is eeuwenlang een belangrijk punt geweest. Rond 1950 werd de driesprong een kruising toen het gedeelte van het Prinses Margriet­kanaal richting Grouw gereed kwam.
‘De Oude Schouw’ is een hotel-restaurant in dit buurtschap en is al sinds de 17e eeuw in gebruik. Lang was Oude Schouw een belangrijke ontmoetings- en pleisterplaats aan de rijksstraatweg van Leeuwarden naar Heerenveen. Reizigers van en naarLeeuwarden werden eerst op dit punt per boot overgezet, later was er een lage brug. Met de aanleg van een hoge verkeersbrug in 1951 en de aanleg van Rijksweg 32 in 1963 werd Oude Schouw voortaan door het verkeer gepasseerd en nam het belang van de buurtschap en het hotel aanzienlijk af.

7 Idsert Aebinga van Humalda (Leeuwarden 1754- Leeuwarden 1834). Jurist, raadsheer Hof van Friesland (1780-1792). Als grietman van Hennaarderadeel (vanaf 1792) week hij vanwege orangistische gevoelens in 1795 naar Duitsland uit, om pas in 1806 terug te keren. Aebinga was vanaf 1814 Fryslâns eerste gouverneur in het Koninkrijk der Nederlanden. Hij bevorderde de Friese taal en cultuur. Moest op instiga­tie van het centrale gezag plaatsmaken voor een nieuwe gouverneur (1826).

8 Jhr.Mr. A.A. van Andringa de Kempenaer (Leeuwarden 1777- Den Haag 1825). Friese edelman, die met steun van zijn vader in 1802 drost werd (later baljuw geheten) in het zuidelijke deel van Friesland en die ook in de Franse tijd op provinciaal niveau bestuurlijk actief bleef. Kreeg in 1814 zitting in de Notabelenvergadering en was daarna korte tijd lid van Gedeputeerde Staten van Friesland (2 okt. 1814 tot 1 okt. 1815). Vanaf 1815 tien jaar Tweede Kamerlid.

9 Bedoeld wordt naar alle waarschijnlijkheid Carel Æmilius Els baron Collot d'Escury (Rotterdam 1779 – Leeuwarden 1828) , politicus, maire/schout van Minnertsga (1811-1816), lid van de algemene raad, departement van Friesland (1812-1813), president van de kantonnale vergadering, kanton Leeuwarden (1813) en lid van de Vergadering van Notabelen (1814). Grietman van Barradeel (1816-1828). Hij werd verkozen tot lid van de Provinciale Staten (1814-1817, 1819-1828) en Gedeputeerde Staten (1814-1816) van Friesland, vervol­gens lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (1817-1819). Groot kunstminnaar, die een fraaie boeken-, prenten- en schilderijenverzameling bezat en die zich wijdde aan de Latijnse dichtkunst.

10 Willem Hendrik van Heemstra, geb. Oenkerk 18 okt. 1779, overl. Leeuwarden 30 dec. 1826. Orangistische Friese landedelman, militair en bestuurder, die vier jaar lid was van de Tweede Kamer. Was in 1799 vrijwilliger in het Engelse leger bij de inval in Noord-Holland en in 1814 als officier betrokken bij de strijd rond Coevorden en Delfzijl. Vervulde vanaf 1809 bestuursfuncties in Friesland, onder meer als Statenlid en als maire van Oudwoude en grietman van Kollumerland. Lid Tweede Kamer (1822-1826), regeringsgezind. Kreeg in 1814 de titel jonkheer, in 1826 die van baron. Van 1815 tot 1818 luitenant-kolonel. Lid van het vrijwilligerskorps tegen de Fransen in 1813 (door hem opgericht).

11 bedoeld wordt Irnsum.

12 Collot d’Escury, zie boven.

13 Johannes Petrus van Hylckama, (Sloten 1749-Sondel 1816), zoon van Tinco Andringa van Hylckama en Aletheya Aurelia Meyers, wonende in Sloten, Leeuwarden en Sondel. Hij trouwde Dokkum 1776 met Titia Rinia van Nauta, (Deventer 1755-Sondel 1816), dochter van Bavius van Nauta en Tjitske Rinia.
Hun enige dochter was Aletheya Aurelia van Hylckama, (1777 Leeuwarden – Sondel 1824), wonende aldaar. Zij trouwde op 12 oktober 1800 in De Zijpe met Jan Hendrik de Carpentier, (Alkmaar 1773- Sondel 1838), zoon van Hendrik de Carpentier en Elisabeth Baert, belastingcontroleur, wonen­de in Sondel. Bavius’ jongere broer was Cornelis Franciscus Frisius Nauta van Hylckama, (Sondel 1791- Sondel 1865), luitenant, majoor, wonende in Makkinga en Sondel.

14 bedoeld wordt Heerenveen.

15 Jan Diederik Marchant (Enkhuizen 1776-Haarlem 1830) en Martina Weveringh (Alkmaar 1767 - Amsterdam 1840), ouders van Adriaan Hendrik Marchant, die in 1834 met Bavius’ nicht Elisabeth Catha­rina de Carpentier zou trouwen. Martina Weveringh was tevens een oudere halfzuster van Bavius’ zwager Jan Hendrik de Carpentier.

16 Folkert Johannes Witteveen, zoon van mr. Jouwert Witteveen, secretaris van de Municipaliteit van Oostdongeradeel, vrederechter te Dokkum. Hij werd in 1813 ingedeeld bij het 3e regt. gardes d'honneur, commandant 3e detachement.

17 Anthony J. (Antoon) van Nauta, geboren 1791 in Leeuwarden. Zijn oudere broer Gerardus Assuerus Avenhorn van Nauta, geboren 1790 in Leeuwarden was korporaal in dit regiment.

18 Hansje Piers van Huitema (ovl. 1822 Sloten), weduwe van Epeus van Hylckama (1739-1798), enige broer van Bavius’ vader Tinco.

19 Alitheia Aurelia van Hylckama, docher van Epo van Hylckama en Hansje van Huitema (1764-1834), gehuwd met Ruurd Jacobs Visser (1762-1820).

20 Menno Coehoorn van Scheltinga (Heerenveen 1778-Heerenveen 1820). Hij was in 1815 vrederechter van het kanton Heerenveen (1812-1816) en lid Provinciale Staten van Friesland (1814-1820, voor de landelijke stand, grietenij Schoterland). In 1816 werd hij grietman van Schoterland, welke functie hij tot zijn dood uitoefende. Hij trouwde in 1801 in Langweer met Catharina Johanna van Eysinga, (1778-1850).

21 Martha Kinnema van Scheltinga (Harlingen 1774-Schoterland 1847), zuster van de bovengenoemde Menno Coehoorn van Scheltinga. Zij trouwde in 1800 in Huizum met Pompeus Onno van Vierssen (1765-1852), in 1812 algemene raad van het departement Friesland; in 1813 maire en in 1816 schout van De Knijpen en grietman van Weststellingwerf tot 1820, daarna grietman van Schoterland (1820-1833).

14 juli, van Heerenveen naar Steenwijk

14 Julij. Dog arriveerden een weinig te laat, want de compagnie kwam ons reeds tegen, zo als wij Het Veen inreden. Wederom uitgeleid wordende door de Landstorm, met muziek.

Ik had nog juist de tijd mijn randsel op de bagage wagen te pakken die nog niet vertrokken was, en na afscheid van Mevrouw Scheltinga en Mevrouw van Nidek genomen te hebben, spoede ik mij voort, en haalde onze compagnie te [Oude]Schoot weder in, alwaar ik in de herberg mijn vriend Engelen1 benevens de juffrouwen Louise en Dietje Adema2 nog ontmoeteden, die bij Mevr. Biene­ma3 gelogeerd waren alsmede Meneer en Mevr. Vierssen die ons allen nog vaarwel en een gelukkige terug­komst in het vaderland kwamen toewenschen.

Nu marscheerden wij deze dag naar Steenwijk alwaar wij weder nagtkwartier zouden hebben. De weg was zeer zandig en het weer weder zeer broeijend. Mijn broeder was heden naar De Berkoop4 gereden en zoude te Meppel weder bij ons komen. Wij hadden deezen dag eene marsch van vijf uren af te leggen. De weg tot aan Wolvega is niet onaangenaam en zeer boschrijk. Op gemelde dorp gekomen zijnde hielden wij hier een groot uur halte, dewijl de capitein moeyte deed om wagens voor de compagnie te krijgen. Ik had dus den tijd om een bezoek bij de oude heer Attema5 af te leggen, die ons zeer vriendelijk recipieerde en bij wien ik met mijn vriend Ladenius6 een pijp bleef roken. De juffrouw Grietje Attema was hier thuis bij haar oude lui gelogeerd, dus had ik het genoegen deze ook nog te zien. Eindelijk wierd het tijd om wederom af te marcheren en daar er geene wagens meer te krijgen waaren en ieder ons reeds in de voorkans was geweest, zou het ons lot zijn geweest van naar Steenwijk te moeten loopen, had de heer Attema niet de vriendelijkheid gehat ons met behulp van zijn neef7 een wagen te bezorgen. Zij reeden met ons naar Steenwijk, kort bij welke plaats wij de compagnie, alle op wagens gezeten, weder inhaalden. De weg van Wolvega naar die stad is niet zeer opmerkens waardig en ijslijk zandig, alleen het gezigt van Steenwijkerwoud is van verren zeer fraaij.


Het gezicht op Steenwijkerwold dat Cornelis Pronk in 1732 zag, zal in 1815 nog grotendeels hetzelfde zijn geweest (Rijksmuseum, Amsterdam)

Wij ontmoeteden op de heide nog een dorpspredicant, die ons vriendelijk groete en zegen en voorspoed in den strijd toewenschte.
Te Steenwijk wierden wij weder door de Landstorm plechtig ingehaald en kregen hier goede billet­ten, hoewel ik naderhand hoorde dat de heer burgemeester van deese plaats, met naame Zomer8, zeer slegt omtrent ons corps geintentioneerd was geweest en voornemens was geweest ons zo wat in de agterbuirdten te billeteeren. Dog andere heeren bragten Zijn Edel Hoogagtbare van dit voorne­men af. De reeden van deese handelswijse schijnt in deszelfs Napoleontische gevoelens te zoeken geweest te zijn.

Ik wierd met de corporaal Van Breugel9 gebilletteerd bij mijnheer Schuurmans10, een Medicinae Doc­tor, alwaar wij charmant wel gelogeerd waren en den tijd in het gezelschap van een allerliefste vrouw, en twee hele lievertjes van meisjes, zijnde de juffrouwen Oortwijn11 van Assen, zeer aange­naam sleten. ’s Namiddags deden wij met dit gezelschap eene wandeling langs de stadswallen die nogal fraaij zijn doch de stad is zeer oud en heeft niet bijzonders fraaijs. Ook heb ik zeer weinig van het binnenste gedeelte derzelve gezien.

Gaarne had ik hier rustdag gehouden om nog enige tijd van het aardig gezelschap van deze lieve meisjes te hebben kunnen profiteren, dog wij moesten weder verder. Na onze vriendelijke hospes en deszelfs beminnelijke vrouw voor hunne goed logement bedankt te hebben vertrokken wij op den [15de juli...]

1 Daniël Engelen (Nijmegen 1791-Heerenveen 1857), in 1814 ontvanger der directe belastingen te Heeg (Wymbritseradeel). In 1815 griffier van het vredegerecht te Rauwerd, 1816 secretaris van de grietenij Wymbritseradeel, 1827 grietenijsecretaris van Schoterland, 1835-1838 vrederechter in Heerenveen en kantonrechter aldaar (1838-1857). Lid van de Staten van Friesland voor de ridderschap, (1837-1841). Hij trouwde (1) 1815 met Diederica Anema (1792-1817), en (2) 1824 met Gerbrecht Roorda (1795-1892).

2 Diederica Adema (Sneek 1792-Nederbosch bij Nijmegen 1817) en Louise Egbertine Adema (Sneek 1791-Leeuwarden 1820), dochters van Barro Adema, grietenijsecretaris van Wymbritseradeel, en Anna Catharina Hora Siccama. Louise zou in 1819 trouwen met de bekende predikant en geleerde Guillaume Henri Marie Delprat (1791-1871).

3 Zij verbleven bij Epke Roos van Bienema en Sara Susanna Bergsma, de schoonouders van hun broer Lollius Adema (1790-1864), die in 1812 met Tettje Bienema (1792-1826) was getrouwd.

4 bedoeld wordt Oldeberkoop. Tinco woonde daar en was Substituut-schout van Oldeberkoop, 1814-1825 controleur der belastingen te Oldeberkoop.

5 Eile Attema, (De Knijpe 1760-Dokkum 1817), fiscaal van Weststellingwerf (1785), procureur te Wolvega (1811-1812), kerkvoogd aldaar, ontvanger der directe belastingen te Holwerd (na 1815). Hij trouwde Rinsumageest 1782 Nieske de Vries (ca. 1759-Wolvega 1827). Uit dit huwelijk o.a. Ate Eiles Attema (Wolvega 1786-Sneek 1826), officier van justitie te Sneek (Bavius was daar rechter) en Grietje Attema (Wolvega 1790-Dokkum 1818), ongehuwd.

6 Hendrikus Johannes Ladenius, collecteur staatsloterij, 3e commies plaatselijke financien aan het Goe­ver­ne­ment van Vriesland en boekverkoper (Leeuwarden 1795- Leeuwarden 1873), zoon van Willem Lodewijk Lade­nius, kapitein 3e bataljon artillerie, en Johanna Ackerman.

7 waarschijnlijk is dit Reitse Attema (ca. 1757-1820), notaris en grietenijsecretaris van Weststellingwerf.

8 De eerst vermelde burgemeester (themanummer Gens Nostra 60 (2005) is Jan Zomer (Zuidveen 1766 of 1767- Steenwijk 1839) burgemeester 1825-1839. Dit is dezelfde Jan Zomer die vanaf 1811 al maire en burgemeester was, tevens notaris. Hij was gehuwd met Neeltje Heggers (1774-1847).

9 Robert jhr. van Breugel (1791-1873), later baron Van Breugel Douglas. Zijn Herinneringen uit 1815 door eenen Frieschen vrijwilligen jager werden in 1866 uitgegeven door Suringar te Leeuwarden, voorzien van een portret van Van Breugel door Willem Barteld van der Kooi.

10 Jan Bloemert Schuurman, medicinae doctor (Giethoorn 1767-Steenwijk 1841), huwde Steenwijk 1803 Eliesabeth Tuttel (1776-1854). Haar vader was burgemeester van Steenwijk.

11 Lambert Oortwijn, president van de arrondissementsrechtbank te Assen, had drie dochters. Waarschijnlijk zijn dit de jongste twee, Barendina Albarta (Meppel 1789-Assen 1867), ongehuwd, en Cornelia Henderica (Meppel 1794-Assen 1866). Hun oudste zuster Wilhelmina Hendrica (Meppel 1785-Assen 1844), ongehuwd, was in 1815 al 30 jaar.