Het was prachtig zomerweer. Jan Jansen Finck floot een deuntje, terwijl hij nog eens het gewicht van de geldbuidel in zijn hand voelde. In zijn rugzak zaten de inkopen die hij in Leeuwarden had gedaan. Hij verheugde zich nu al op het blije gezicht van zijn lieve vrouw Antje, als hij de mooie lap stof zou laten zien die hij voor haar had gekocht, er was genoeg om voor haarzelf een jak en een nieuwe rok te kunnen naaien. Voor de meiskes had hij twee zilveren vingerhoeden gekocht. Hij was een spaarzaam man, zijn dochters waren ondertussen flinke meiden die al bijna uit werken konden gaan, hij kon hij ze maar beter iets geven waar ze nut van hadden. ‘Zilver behoudt altijd zijn waarde’, dacht hij nog eens, tevreden met zichzelf.
Zodra hij Aldtsjerk achter zich had gelaten, kon hij verderop tussen de bomen de kerktoren van Rinsumageest ontwaren. Daarachter lag de state van zijn werkgever, Minne Frans van Burmania en diens vrouw Anna Lucia Andriesa van Camstra. Hij werkte nu al heel wat jaren als tuinman op Tjaardastate. Het was een prachtig buiten, maar zijn heer was geen makkelijk heerschap; Jan Jansen was soms achter met de huur die hij voor zijn woning aan Van Burmania schuldig was. Daarom was Jan ook zo blij dat hij nu met zo’n dikke beurs thuiskwam.
Zijn familie had dit alles te danken aan mademoiselle Marie Ganar. In het voorjaar van 1723 was haar gezondheid behoorlijk achteruit gegaan. Eind april was zijn vrouw Antje ’s avonds opgeroepen om bij mademoiselle, die ziek te bed lag, te getuigen. Ook Catharina Douwes, huisvrouw van Gerrit Harmens, en Harmke Fransen, de dienstmeid van ds. Grevenstein, moesten getuigen. Juffrouw Ganar wilde honderd gulden nalaten aan Trijntje Pieters, de vrouw van Frederik Harmens, die haar tijdens haar ziekte zo trouw had verzorgd. Als bewijs van haar aanwezigheid moest Antje een kruisje zetten onder het document dat chirurgijn Bantert hierover had opgesteld.
Trijntje Pieters had het niet helemaal vertrouwd en had gevraagd: “Van wie zal ik die honderd guldens dan ontvangen?” Mademoiselle had geantwoord: “Die zul je in klinkende munt ontvangen van de Franse diaconie in Leeuwarden, aan wie ik mijn bezit nagelaten heb.”
Mademoiselle Ganar was zo goed voor hen geweest! Ze had een speciale band met hun dochtertjes Jetske en Sjoukje en had op 18 april, toen iedereen dacht dat ze het tijdelijke met het eeuwige zou verwisselen, haar testament opgemaakt. Chirurgijn Bantert, die ook dorpsrechter was, was daarbij getuige geweest. Jetske en Sjoukje hadden samen 150 Caroliguldens gekregen, stel je eens voor wat een rijkdom!
Vandaag had hij het legaat uitbetaald gekregen door penningmeester Gerroltsma van de Waalse kerk, zoals de Franse kerk ook vaak werd genoemd. Jan was samen met Frederik Harmens vanuit Rinsumageest naar Leeuwarden gelopen. Frederik wilde het geld dat zijn vrouw Trijntje had geërfd komen ophalen. Nadat ze samen een pul bier hadden gedronken op de goede afloop, was Frederik in de kroeg blijven zitten.
De zon scheen op de bleek bij hun huis toen Antje haar man zag aankomen. Ze omhelsde hem en trok hem mee naar binnen, benieuwd naar zijn verhalen en alles wat hij had meegebracht.
Het bovenstaande verhaal is geschreven op basis van het testament en legaat van Marie Ganar, Historisch Centrum Leeuwarden, Toegang 1711, archief van de Waalse gemeente, inv.nr. 594, nummer 14.
De vermelding over de huurschuld is gebaseerd op een huurschuld van Jans zoon Wybe, Tresoar, archief Tjaardastate te Rinsumageest, Toegang 313, inv.nr. 66.
Over Jan Jansen Finck zijn een aantal genealogische feiten nog niet bekend. Dit is wat we nu van hem en zijn gezin weten, voornamelijk gebaseerd op de Inschrijvingen Tietjerksteradeel e.o. uit de Verzameling Nieuwland-Tresoar, aktenr. 3437 en de Bevolking Tietjerksteradeel uit dezelfde verzameling, aktenr. 28426 via Allefriezen.nl.
Dankzij de vondst van het testament kan dochter Jetske toegevoegd worden aan het gezin en is ook bekend voor wie Jan Jansen Finck werkte. En we hebben zijn handtekening, hij had een geoefend handschrift!
Gezinsstaat van Jan Jansen Finck
Jan Jans(en) Finck, mogelijk gedoopt op 30 maart 1671 in Leeuwarden als zoon van Jan Jansen Finck en Rebecca Roelofs, wonende te Rinsumageest, hovenier en gardenier op Tjaardastate (1723), overleden vóór 1742.
Hij ging op 10 januari 1696 in Leeuwarden in ondertrouw en trouwde (1) in 1696 in Rinsumageest met
Aukjen Rykles, dochter van Rykle Popkes en Tryn Egberts, gedoopt op 23 juli 1675 in Rinsumageest, wonende aldaar, overleden vóór 1703 .
Hij trouwde (2) omstreeks 1704 met Antje Annes, dochter van Anne Sikkes en Jetske Sjoerds, wonende te Rinsumageest, overleden na 21 mei 1723.
Kinderen uit het eerste huwelijk van Jan met Aukjen:
1 Rykle Jans Finck, gedoopt op 2 augustus 1696 in Rinsumageest, wonende aldaar en in Bergen (NH), gardenier, overleden op 25 november 1733 in Bergen (NH).
Hij trouwde omstreeks 1730 in Rinsumageest met
Geertje Eelkes, geboren omstreeks 1710, wonende te Akkerwoude en Bergen (NH), overleden op 23 februari 1781 in Akkerwoude. Zij trouwde (2) op 12 mei 1737 in Akkerwoude met Lubbert Liepkes (1710-vóór 1743). Zij trouwde (3) op 22 juni 1749 in Akkerwoude met Johannes Tjebbes (ovl. vóór 1766).
2 (mogelijk) IJsbrand Jans Finck, overleden vóór 1742.
3 Wybe Jans Finck, gedoopt op 21 augustus 1698 in Rinsumageest, overleden voor 5 augustus 1740. Hij trouwde voor 1723 met Grietje Idses, overleden na 5 augustus 1740.
Kinderen uit het tweede huwelijk van Jan met Antje:
4 Jetske Jans Finck, overleden na 18 april 1723.
5 Sjoukje Jans Finck, wonende te Rinsumageest en Veenwouden. Zij trouwde op 7 juni 1745 in Veenwouden met
Hendrik Jacobs, geboren omstreeks 1702 onder Rinsumageest, zoon van Jacob Gerrits en Sjoerdje Rienks, veenbaas, wonende te Akkerwoude en Veenwouden, overleden omstreeks 1767 in Veenwouden.
6 Sjoerd Jans Finck, gedoopt op 16 juni 1715 in Rinsumageest, wonende te Alkmaar, overleden na 1742.
7 Jan Jans Finck, wonende te Bergen (NH), overleden na 1742.
8 Anthony Jans Finck, wonende te Harlingen.